“De Slag van Turnhout, een menselijke benadering van de impact op de gewone man.”
Herdenking Slag van Turnhout 27 oktober 1789
229 jaar later op zaterdag 20 oktober 2018 in de Heilig Kruiskerk van het Begijnhof te Turnhout
Historische duiding door Francis Stijnen, historicus en schepen van de stad :
Geachte genodigden, dames en heren,
2018, 229 jaar is het ondertussen geleden, de Slag van Turnhout op 27 oktober 1789. Dit jaar, in 2018, is het eveneens 100 jaar geleden dat op 11 november de wapenstilstand van de Eerste Wereldoorlog plaats vond en jaarlijks herdenken we in Turnhout ook dat op 8 mei 1945 de Tweede Wereldoorlog eindigde.
We staan bij de herdenkingen van Wereldoorlog I en II telkens vooral stil bij het menselijk leed dat veroorzaakt werd in onze stad. Moeders die hun zonen verloren in de strijd, burgerslachtoffers bij represailles of verzetslieden die gefusilleerd werden of om kwamen in concentratiekampen. De doden in de eigen familie, de miserie die ouders of grootouders hebben meegemaakt, de verhalen die ze vertelden, ze zijn in mijn geheugen gegrift. Mijn kleinkinderen zullen ze niet meer kennen en de emotionele band met het leed vervaagt. Vandaag is die emotionele band met het leed, dat door de Slag van Turnhout veroorzaakt werd, reeds vele decennia verdwenen. Tijd om daar, hier in de begijnhofkerk, waar hemel en aarde elkaar wat dichter benaderen, even bij stil te staan. Hoe heeft de gewone man de Slag van Turnhout ervaren ? Hoe speelde hij een rol en wat was de impact op emotioneel vlak ? We gaan er vandaag even dieper op in.
87 jaar na de Slag van Turnhout schreef Renier Snieders een lofzang over de Slag met muziek gecomponeerd door de directeur van de toenmalige muziekschool. Die idee komt me precies bekend voor. De herinneringen aan de slachtoffers waren toen nog veel levendiger, net zoals nu als we het over de Eerste en de Tweede Wereldoorlog hebben.
De tekst begint zo, en hou er rekening mee dat deze in 1876 werd geschreven :
Aan Turnhout blijft de zegepraal
Leg neder het bebloede staal
Eer, eer aan onze dapperen
Laat Brabants standaard wapperen.
De vijand vlucht aan alle kant :
Hef aan, in volle blijheid,
Het zegelied der vrijheid,
Heil, heil aan ’t dierbaar vaderland.
Maar dan gaat het als volgt verder :
Maar rondom mij heen, o God, wat schriktonelen
Vernieling, moord en brand
Verlies van vriend en bloedverwant
‘k zie straat en wijken
Bedekt met lijken
Door ’t bloed besmeurd
En beschrijft Renier Snieders ook de droefenis van een moeder die zingt :
Waar zijt ge, o parel mijner ogen ?
Ach keer om en kom mijn tranen drogen
Mijn zoon, mijn zoon, kom weer,
Hij is niet meer
Hij viel met roem beladen
Om niet meer op te staan
O rouw, o smart voor ’t moederhart.
Ach laat ge uw moeder zo alleen
Mijn dierbaar kind, waar zijt ge heen ?
Hij leeft in hoger kringen
In volle glans
Hij draagt de stralenkrans der Hemellingen.
Maar de laatste strofe is terug triomf :
Hoera, verbrijzeld is het slavenjuk
Verbroken is de vreemde kluister
De bede der Belgen is verhoord,
De gulden zon der vrijheid gloort
in volle luister,
Van Maas tot aan het Scheldestrand
Juicht het bevrijde vaderland.
De triomf van het onafhankelijke België klinkt in 1876 nog sterk door en de Brabantse Omwenteling werd omschreven als voorbode van het zelfstandige België, verlost van buitenlandse overheersing. Maar meer nog dan dat, overheerst de emotie, het drama van de oorlog, de dood en de treurnis om het verlies, het verlies van mensen die nauw aan iemands hart liggen.
Bij de lezingen die ik mocht geven naar aanleiding van de herdenking in de voorbije vier jaar hebben we in de marge van de Slag van Turnhout stil gestaan bij vooraanstaande figuren die in onze contreien een grote rol speelden en de geschiedenisboeken haalden : bij de tegengestelde visies van de protagonisten Vonck, Van der Noot en keizer Jozef II; bij de leider van het patriottenleger, de figuur van generaal Vander Mersch; bij de belangrijke rol van de kerk in die Brabantse Omwenteling, met Godfried Hermans, de prelaat van de abdij van Tongerlo als één van de spilfiguren en vorig jaar bij oude en nieuwe ideeën over rechtsgang en strafuitvoering en de rol van de Turnhoutse jurist Goswin de Fierlant.
Het tijdskader, dat een korte periode van onafhankelijkheid voor onze streken inluidde, blijft op vele vlakken boeiend, als een scharnierpunt tussen het zogenaamde Ancien Régime en de Moderne Tijden. Laten we het vandaag even hebben over het leven van het grootste deel van de bevolking hier in de Kempen en in het bijzonder in Turnhout, om daarna te focussen op de Slag van Turnhout zelf, niet vanuit militair, politiek of ideologisch standpunt, maar wel vanuit het sociale en het emotionele.
Ik neem jullie graag mee terug naar de Kempen op het einde van de 18de eeuw, naar de grote heidevlakten, dun bevolkt en niet voorzien van verharde wegen. Waar we vandaag ijveren voor fluisterasfalt en een deels ondertunnelde ring, was men vroeger zelfs verstoken van enige verharde verbindingsweg met de rest van de regio. De steenweg naar Antwerpen kwam er pas in 1819. Er waren wel oude handelsrouters die van Antwerpen naar het huidige Nederland of Duitsland liepen, maar ze waren in de zeventiende en achttiende eeuw in onbruik geraakt. De grens met de Noordelijke Nederlanden had de Kempen en bijzonder Turnhout letterlijke en figuurlijk aan de rand van het land gelegd, ... tot op vandaag.
Wie door de Kempen reisde voelde de verlatenheid, de stilte en de eenvoud. Meer dan twee derde van de grond was niet ontgonnen, het eindeloze niets. Geen aangeplante bossen, geen weilanden, geen akkers, geen bebouwing op meer dan twee derde van de oppervlakte rondom Turnhout. Probeer het even voor de geest te halen. Eens je buiten de kleine stads- of dorpskern was, belandde je in de stilte, of in de angst. In het donker of bij slechte weersomstandigheden door regen en wind of alles verhullende mist, van een gehucht naar de stad of andersom. Geen smartphone om iemand op te bellen of vooraf de buitenradar te raadplegen, geen straatverlichting of wegwijzers. Bijna zo angstaanjagend als deze avond in Turnhout van de Grote Markt naar de parking Muylenberg stappen.
De enige toeverlaat was betrouwen op God en een gebedje prevelen op de goede afloop of een goede slok zelf gestookte jenever achterover slaan. De kans dat er echt iets gebeurde was echter klein, alleen de verhalen van dwalende geesten en wreedaardige heksen, verhoogde de perceptie van onveiligheid, ook toen al.
Angst was alom aanwezig bij de gewone man. Angst voor de hel, angst voor ramp en tegenspoed, voor ongeneeslijke epidemieën, voor de kracht van de natuur, voor stropers, bandieten en moordenaars, maar ook voor de verhalen van plunderende en verkrachtende soldaten van vreemde legers, angst voor alles wat op één of andere manier vreemd was. De rest van de wereld was ver weg en enkel op het kasteel zag men af en toe rare maar welstellende sneuters.
Geloof en bijgeloof lagen dicht bij elkaar. De impact van de Kerk op de gewone man was bijzonder groot en werd ook niet in twijfel getrokken. Er werd veel gebeden, gebeden om genezing, om een goede oogst, om vergeving, om een kinderwens, om de duivel te verdrijven. Voor alle smeekbeden was er wel een heilige. Een mariabeeld en een heilig kruis was in elk huis aanwezig. Wat goed was kwam van God, wat slecht was, een straf van God of de slechte invloed van de duivel. De pastoor en andere geestelijken vormden een belangrijke bron van informatie en hun invloed op de opinievorming was enorm groot. Dat zou ook blijken tijdens de Brabantse Omwenteling.
De Kempen telde minder dan 50,uitsluitend blanke en katholieke, inwoners per vierkante kilometer. Op het einde van de achttiende eeuw groeide geleidelijk de bevolking door het terugdringen van het sterftecijfer. In tegenstelling tot wat velen zouden vermoeden huwde men slechts op latere leeftijd, tussen 28 en 30 jaar en was het aantal kinderen per huwelijk meestal minder dan vijf, gemiddeld zelfs maar drie. Zo kwam men toe met de middelen die men had, de schamele landbouw, wat vee en de beperkte huisnijverheid, meestal in textiel. Veel werd er niet verhandeld en de zaterdagse markt in Turnhout speelde quasi enkel voor de stad zelf enige rol.
Niettegenstaande armoede wel aanwezig was, bleef dat een beperkte groep van 10 à 15 %. De meeste mensen konden in hun eigen onderhoud voorzien, zonder echt in weelde te leven. Dat zou in de 19de eeuw sterk veranderen, de verpaupering en de concentraties van de arbeiders in de stedelijke kernen, die niet meer konden terugvallen op de kleinschalige landbouw, deed de armoede toenemen tot haast 50 % van de bevolking. Een slecht oogstjaar, of een epidemie hadden evenwel vaak een onmiddellijke weerslag op de inkomensstructuur en de bevolkingscijfers. Het leven was nog sterk met de natuur verbonden.
In de stad Turnhout zelf leefden ongeveer 9.000 inwoners, waarvan slechts 4.000 in de kern zelf, de overigen verspreid in verscheidene gehuchten of kleine concentraties van enkele boerderijen. De Brabantse Omwenteling en de Slag van Turnhout in het bijzonder deed het aantal inwoners dalen tot ongeveer 8.800 zielen. Oorzaak hiervan waren de overlijdens ten gevolge van het oorlogsgeweld en een negatief migratiesaldo. Het centrum van de stad telde maar een duizendtal woningen, met gemiddeld 4 à 5 inwoners, wat niet erg hoog was, ook niet voor die tijd. Ik kan u proefondervindelijk bevestigen dat vandaag het aantal brievenbussen in de stad meer dan 10 keer hoger ligt.
Naast de kleinschalige landbouw, die niet alleen in de gehuchten maar ook in de stad belangrijk bleef, had je de thuisnijverheid, vooral met textiel. In het centrum waren ook verschillende ambachten gehuisvest. De wat rijkere bevolking woonde eveneens in het centrum van de stad, met als meest uitgesproken exponent de bewoners van het kasteel van Turnhout.
De textielnijverheid bestond vooral uit tijkweverij en kant, maar ook wel wat linnen. De thuiswerkers werkten meestal voor een patroon. Op het einde van de 18de eeuw waren er ongeveer 700 weefgetouwen in de stad. Kant raakte in die tijd wat uit de mode en het aantal kantwerkers daalde, al waren er wellicht nog wel ongeveer 1.500 kantwerksters in de stad. Ik denk dat dat er aanzienlijk veel meer zijn dan vandaag. Dikwijls waren de kantwerksters de vrouwen of dochters van de tijkwerkers. Kant was hoofdzakelijk bestemd om te verhandelen naar Holland, Pruisen en Duitsland.
Turnhout kon aan de vooravond van de Slag van Turnhout gezien worden als een Brabants textielstadje. Een kleine open, niet omwalde stad, bestaande uit verscheidene gehuchten met in het centrum een stedelijke kern met een aantal ambachten en ook jeneverstokerijen, bierbrouwerijen, kaarsenmakerijen, scholen, kloosters en typisch ook de molens om graan te malen of olie te slaan. Maar ook leerlooierijen, timmerlieden, een hoefsmid, bakkers, beenhouwers, begijntjes en pastoors. Het was een lokaal economisch en sociaal systeem vooral op zichzelf gericht met een sociaal leven dat beheerst werd door de Kerk en organisaties rechtstreeks of onrechtstreeks hieraan verbonden.
En toen werd de rust verstoort. Want Turnhout was, gelegen in een uithoek, met weinig strategische waarde of economische (lees financiële) betekenis, nooit het centrum van strijdgewoel geweest. Niettegenstaande dat kwam de onrust onder de bevolking, aangezwengeld vanaf de kansel en met allerlei pamfletten ondersteund. De keizer-koster moest er uit. De sfeer die ontstond moet een enorme impact gehad hebben. Zeg nu zelf, wie gaat er vechten, met risico op eigen leven, als zelfs je huis, je stad, je familie niet bedreigd worden. De haat tegen de keizer werd opgeklopt en jonge mannen sloten zich aan bij het patriottenleger, tegen de Oostenrijkers. Zonder enige militaire ervaring, zonder enige opleiding, zonder te weten waaraan ze begonnen, voor God en het Vaderland, voor Altaar en Land, voor Outer en Heerd.
Propaganda en de indoctrinatie deden hun werk, Vonck en Van der Noot werden helden, en Vander Mersch een generaal om naar op te kijken. Moeders en vrouwen keken angstig toe, in de hoop dat het wel over zou waaien, zonder gevecht, zonder een echte strijd. Maar niets was minder waar.
Op 24 oktober, een zaterdag, de dag waarop het reeds meer dan 450 jaar markt was op het Turnhoutse marktplein, kwam vanuit Hoogstaten in de vroege ochtend de voorwacht van de Patriotten de stad binnen. De klokken van de Sint-Pieterskerk begonnen te luiden en vele inwoners vreesden dat er een grote brand was uitgebroken. De marktkramers lieten hun waren ingepakt en het Brabantse vaandel werd op de kerktoren uitgehangen. Heel wat mensen verzamelden zich op de markt, velen uit nieuwsgierigheid, anderen om de patriotten toe te juichen of met rieken en knuppels hen te vervoegen. De gastvrije Turnhoutenaren gaven ze eten en drinken en ook onderdak.
Zondag 25 oktober kwamen nog meerdere Patriotten de stad binnen en heerste er in de stad een ware drukte bij de aanwezigheid van een leger van meer dan 2.600 soldaten. Het moet niet alleen overweldigend zijn geweest, maar ook angstaanjagend. Op maandag 26 oktober maakte het Patriottenleger onder bevel van Vander Mersch zich klaar om verder te trekken, richting Geel. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat heel wat gewone burgers op dat moment ook opgelucht adem haalden. Turnhout zou niet het strijdtoneel worden van moord en brand die de Oostenrijkers hadden aangekondigd als vergelding voor de rebellie der Patriotten.
Maar toen kreeg Vander Mersch het bericht dat de Oostenrijkse troepen naderden. Een confrontatie in open veld zag hij als militair strateeg niet zitten. Hij maakte rechtsomkeer en verschanste zich met zijn leger terug in de stad. Nu was het duidelijk. De stad Turnhout zou voor een eerste en voorlopig enige keer in de geschiedenis het strijdtoneel worden voor een gevecht op leven en dood in de straten van de stad.
In de nacht van 26 op 27 oktober trok het Oostenrijkse leger van ongeveer 3.500 manschappen onder leiding van generaal Schroeder richting Turnhout. De erbarmelijke staat van de wegen maakten het evenwel moeilijk om met de kanonnen vooruit te komen. Een deel van zijn materiaal en manschappen raakten zelfs niet tijdig ter plaatse. Om 6 uur in de ochtend stond het leger na een geforceerde en uitputtende mars in Vosselaar. Het moet ook daar overweldigend zijn geweest. De Vosselaarse molenaar Karel Druyts reed spoorslags naar Turnhout om Vander Mersch op de hoogte te brengen. Zijn molenknecht werd door de Oostenrijks in koelen bloede gedood.
In Turnhout wisten de burgers ondertussen hoe laat het was. Ze hadden maar twee opties, ofwel zich zo goed mogelijk verbergen en deuren en ramen gesloten houden in de hoop dat de Oostenrijkse soldaten niet zouden binnen dringen om de meisjes en vrouwen te verkrachten, de huisraad te plunderen of de woning in brand te steken. Of de tweede optie, de Patriotten ondersteunen in de strijd in de hoop dat een wonder zou geschieden en ze met de hulp van God de zege zouden behalen. Velen kozen voor die tweede optie.
Grachten werden gegraven, barricades met meubels en huisraad opgericht, kasseien in de straten werden opgebroken en materiaal verzameld om de vijand te bekogelen. Bomen werden omgehakt om de straat te versperren zodat kanonnen niet konden binnen rijden. Turnhout maakte zich klaar voor een lange en felle belegering. Vander Mersch had het plan om de Oostenrijkers langs de Gasthuisstraat de stad binnen te laten komen om ze dan vanuit alle zijstraten te bekampen en een deel van zijn leger achter de hand te houden op de Grote Markt, verschanst achter de kerkhofmuur rond de Sint-Pieterskerk. Het bleek achteraf de juiste strategie.
Dinsdag 27 oktober 1789 werd een dag die de toenmalige inwoners van onze stad, nooit meer hebben vergeten. Niet zozeer omwille van de overwinning, meer nog omwille van het vele leed, de doden, de gekwetsten, de vernieling. Nooit nog, ook niet in de Eerste of Tweede Wereldoorlog, lieten op één dag zoveel mensen het leven in onze stad.
Een kleine opsomming, noem het een beperkt dodenappél. Aan de Lokerenmolen sneuvelden zowel Oostenrijkse soldaten als patriotten, aan het Bausenpad beginnen de Oostenrijks tal van wreedheden en werd Peter Van Bladel in zijn huis doodgeschoten. In de Molenstraat vielen verscheidene doden maar vooral ook in de Gasthuisstraat, de Korte Gasthuisstraat en de Vianenstraat. De slag in de straten van de stad moet ook een oorverdovend lawaai hebben gemaakt, met een enorme emotionele impact. Uit een verslag dat de begijn Joanna Tibe neerschreef in een brief kunnen we lezen : “We hebben hier zoveel schrik uitgestaan dat het niet allemaal te omschrijven is... De Oostenrijkers kwamen met ijzeren ketens om alle geestelijken in hun deur op te hangen..” Vele vrouwen, mannen en kinderen werden mishandeld. In bepaalde huizen werd de inboedel kort en klein geslagen en alles wat kostbaar was geroofd. Vrouwen werden verkracht en sommige huizen in brand gestoken. Verhalen, maar ook leed dat nog decennia lang zouden nazinderen.
Zowel burgers als patriotten, maar vooral soldaten van het Oostenrijkse leger vonden de dood. Over de juiste cijfers spreken de bronnen elkaar tegen, maar wellicht ging het over 3 officieren en 106 soldaten van het Oostenrijkse leger, 64 Patriotten en 27 burgers, zowel mannen als vrouwen, samen minstens 200 dodelijke slachtoffers op één dag in de stad Turnhout, zonder de vele gewonden en zij die nadien nog aan hun verwondingen overleden.
Het beeld na de Slag moet bij de inwoners van Turnhout op het netvlies gebrand gebleven zijn. Ze hebben het allicht mee gedragen, de rest van hun leven. Lijken, bloed, dode paarden, gekwetsten, geroep en gehuil, vernielingen, plunderingen en het vieren van de zege op de Oostenrijkers. In de Gasthuisstraat was geen enkel venster nog heel, deuren waren ingestampt, schietsporen alom. Vrouwen verloren hun man, moeders hun kinderen. Anderen werden levenslang verminkt en waren niet meer in staat om nog te werken. Voor de weduwen, wezen en de gekwetsten die werkonbekwaam waren geworden werd vanuit de stadskas steun verleend.
Op 28 oktober bedankten de patriotten met een plechtige mis en een Te Deum in de Sint-Pieterskerk God voor de overwinning. De miraculeuze tussenkomst van de maagd Maria die vanuit de Theobalduskapel over de stad vloog en de kanonballen en kogels opving van de Oostenrijkers, had er voor gezorgd dat Turhout aan veel erger was ontsnapt en de zege behaalde. Het was immers ongelooflijk dat weinig getraind Patriotten het leger van de keizer konden verslaan, zonder tussenkomst van boven. Een bewijs dat de Patriotten het bij het rechte eind hadden en de strijd tegen de keizer verder gezet kon en moest worden.
De lijken van de Patriotten en de burgers lagen opgebaard in de kerk en de Turnhoutenaren kwamen ze massaal eerbiedig groeten. De dag daarna vond de begrafenis plaats op het kerkhof, de huidige tuin rond de Sint-Pieterskerk, daar waar nu het monument staat. Een jaarlijks ere-salut van de stad aan de slachtoffers op die plek, is dan ook gepast. De moed en de strijd van de patriotten en de burgers had Turnhout behoed van veel erger.
Stilaan kon de rust terug keren in de stad die haar wonden likte na de woelige strijd. Een doekje voor het bloeden was de behaalde overwinning, de vermelding in de geschiedenisboeken, het zaad voor de onafhankelijkheid dat werd geplant. De eer en de glorie.
Maar kon dit alles het menselijke leed weg wissen ? Kinderen hadden de dood in de ogen gezien, vrouwen droegen trauma’s met zich mee, families moesten verder met het verlies van vader of zoon. De gewone man was er echt niet beter van geworden. Bij de herdenking van de Eerste en Tweede Wereldoorlog zeggen we : “We shall remember them.” Laten we ook bij de herdenking van de Slag van Turnhout de vele slachtoffers niet vergeten, nooit vergeten. Het leed van oorlog en geweld. Ook vandaag niet in deze Begijnhofkerk waar hemel en aarde, maar ook verleden en toekomst elkaar de hand reiken. Ze rusten in vrede. Wat geschied is, is geschiedenis. We shall remember them.